Moek H. was levensmoe. In 2008 was zij negenennegentig jaar en vond het wel genoeg: honderd worden, dat hoefde van haar niet. Zij wendde zich tot haar huisarts met het verzoek tot euthanasie. Aangezien zij nog steeds gezond was, werd haar wens niet vervuld. Het advies dat hij haar nog mee gaf: stoppen met eten en drinken. Volgens familie kon ze dit niet. Hierop ondernam haar zoon, Albert H., actie. Hij voerde haar een mix van slaapmiddelen, pijnstillers en malariamedicatie, waarop zijn moeder eindelijk kon sterven. Een daad van naastenliefde, volgens hem zelf. Om een maatschappelijk debat aan te gaan, heeft hij dit proces gedocumenteerd. Drie jaar later wordt hij alsnog vervolgd door het Openbaar Ministerie.
Kader
Het Wetboek van Strafrecht kent twee bepaling die levensbeëindiging op verzoek strafbaar stellen. In deze zaak is er sprake van de tweede, namelijk het opzettelijk middelen tot zelfdoding verschaffen, waarna zelfdoding volgt.[1] Hierop staat een maximum gevangenisstraf van 3 jaar. Er staat een schakelbepaling in naar het tweede lid van de eerste strafbepaling. Deze heeft betrekking op het opzettelijk beëindiging van iemands leven op diens uitdrukkelijke verzoek.[2] Het tweede lid kent een bijzondere strafuitsluitingsgrond. Hierin wordt bepaald dat deze strafbepalingen niet gelden voor artsen die voldaan hebben aan de zorgvuldigheidseisen uit de Wet toetsing levens beëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl).[3]
De zorgvuldigheidseisen hebben met name betrekking op het beeld van de arts bij de patiënt. De arts moet onder andere overtuigd zijn van een weloverwogen verzoek en dat de patiënt zo’n ondraaglijk lijden te verwachten valt, dat dit de enige redelijke oplossing is. Een tweede, onafhankelijk arts moet op dezelfde criteria tot een gelijk oordeel komen, wilt euthanasie mogelijk zijn.[4] Dit wordt na de uitgebrachte rapportage van euthanasie[5] nogmaals beoordeeld door een toezichtscommissie.[6]Voor H. is slechts van belang dat het debat over euthanasie, met name over euthanasie bij levensmoeheid, weer aan wordt gewakkerd.
Op het moment is er echter een tendens, met name ontstaan door burgerinitiatief uit vrije wil, dat veel situaties niet onder de wet vallen, maar er wel door worden bestreken.[7] Hier valt onder andere ook levensmoeheid onder. Een probleem hiermee is dat veel artsen zo’n verzoek ondenkbaar vinden om in te willigen.[8] Hier tegenover staat wel dat de helft van de artsen stoppen met eten en drinken een goed alternatief vindt en bereid is dit proces te begeleiden.[9] Dit is dan ook de kern van deze casus.
‘Albert H. had zijns inziens geen andere keus’
De zaak zelf
Het staat buiten kijf dat de gedraging van Albert H. strafbaar is. Buiten het feit dat hij geen arts is, is naastenliefde geen criterium dat van belang is bij euthanasie.[10] Hij kan dus geen aanspraak maken op de bijzondere strafuitsluitingsgrond. Dit is van ondergeschikt belang voor hem, want hij heeft de rechtbank vermeldt de consequenties te accepteren. Zijn advocaat, mr. Anker, benadrukt dit ook al poogt hij straffeloosheid te bewerkstelligen. Albert H. had zijns inziens geen andere keus. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, is zijn doelstelling veroordeling zonder strafoplegging.[11] Voor H. is slechts van belang dat het debat over euthanasie, met name over euthanasie bij levensmoeheid, weer aan wordt gewakkerd.
De officier van justitie gaat hier echter niet in mee. Principieel stelt zij dat het handelen niet medisch zorgvuldig is toegepast, al erkent zij de zuiverheid van Albert H.’s motief. Hier speelt ook een rol dat verzoeken, zoals die van Moek H., al vaker door artsen zijn gehonoreerd. Zij eist om deze redenen dan ook een voorwaardelijke straf van 3 maanden. In tegenstelling tot mr. Anker beargumenteert zij dat er geen sprake van een noodsituatie is en er dus ook geen sprake is van een redelijk beroep op een strafuitsluitingsgrond.
Albert H. is natuurlijk niet de eerste verdachte die voor dit feit terecht staat. Begin 2012 stond Gerard S. voor dit feit terecht bij het hof Arnhem-Leeuwarden. Hij gaf aan een vrouw, die hem kenbaar had gemaakt levensmoe te zijn, een dodelijke cocktail van medicamenten. Hier werd door het Openbaar Ministerie één jaar gevangenisstraf geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Uiteindelijk werd door de rechtbank 10 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 voorwaardelijk, opgelegd. In hoger beroep beriep mr. Anker, die ook S. heeft bijgestaan, zich op een noodtoestand. Het hof oordeelde dat het slachtoffer andere artsen had moeten zoeken die wel bereid waren geweest haar te helpen. Hij veroordeelde S. tot één jaar gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk. Geheel voorwaardelijk, omdat de gezondheid van S. ondertussen zo verminderd is dat daadwerkelijke detentie onwenselijk is. De hoogte van de straf werd bepaald aan de hand van generale preventie.[12]
Conclusie
In het uiteindelijke vonnis werd het beroep op overmacht afgewezen en bepaald dat Albert H. schuldig is. Er wordt in casu echter geen straf opgelegd. Albert H. had, volgens de rechter, best een andere huisarts kunnen vinden die het verzoek van zijn moeder wel had willen inwilligen. In tegenstelling tot de zaak van Gerard S. vindt de rechter dat deze handeling een daad van naastenliefde is geweest. Daarom dat Gerard S. bot ving en Albert H. niet. De officier herkent zich in het vonnis, maar vanwege de andere conclusie kan het zo zijn dat dit verhaal nog een staartje krijgt.
[1] Art. 294 lid 2 eerste volzin Sr.
[2] Art. 293 lid 1 Sr.
[3] Art. 293 lid 2 Sr.
[4] Art. 2 lid 1 Wtl.
[5] Art. 7 lid 2 Wet op de lijkbezorging.
[6] Art. 3 lid 1 jo. art. 8 Wtl.
[7] Tweede evaluatie Wtl p. 74-75. Bijlage bij kamerstuk 31036 nr. 6.
[8] Tweede evaluatie Wtl p. 92. Bijlage bij kamerstuk 31036 nr. 6.
[9] Tweede evaluatie Wtl p. 236. Bijlage bij kamerstuk 31036 nr. 6.
[10] Art. 2 lid 1 Wtl.
[11] Volgens resp. art. 40 Sr en art. 9a Sr.
[12] Hof 17-02-2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BV6139, NJ 2012, 509 m.n. T.M. Schalken, NJFS 2012, 90.
The post Uitgeput door het leven appeared first on Bulletineke Justitia.