Google, vergeet het maar?! In mei van het afgelopen jaar heeft het Hof van Justitie van de EU voor het eerst een ‘recht om vergeten te worden’ erkend binnen het Europese recht in het Costeja arrest.
Google Spain/Costeja[1]
De zaak draaide om een Spaanse man die van mening was dat een krantenartikel uit 1998 verwijderd moest worden van zoekmachine Google. In dit artikel werd de gedwongen verkoop van de bezittingen van de Spanjaard aangekondigd. De man begon een proces tegen Google omdat volgens hem de informatie na al die tijd haar relevantie had verloren. Binnen het Europese recht stelt richtlijn 95/46/EG regels vast met betrekking tot het verwerken en het beschermen van persoonsgegevens. Het Hof stelde in zijn uitspraak allereerst vast dat Google als zoekmachine persoonsgegevens verwerkt en dus valt onder de werkingssfeer van Richtlijn 95/46/EG.[2] Het gevolg hiervan is dat individuen onder bepaalde omstandigheden het recht hebben om van een zoekmachine te eisen dat links met informatie over hun worden verwijderd. Zo zegt het Hof: ‘Uit deze vereisten van artikel 6, lid 1, sub c tot en met e, van Rchtlijn 95/46 vloeit voort dat het mogelijk is dat zelfs een aanvankelijk rechtmatige gegevensverwerking na verloop van tijd niet langer met deze richtlijn verenigbaar is omdat deze gegevens niet langer noodzakelijk zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of verwerkt. Dit is met name het geval wanneer deze gegevens gelet op deze doeleinden en gelet op de verstreken tijd ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend of bovenmatig zijn.’[3] Daarnaast wordt vermeld dat het recht om vergeten te worden niet absoluut is, maar dat het altijd moet worden afgewogen tegenover andere fundamentele rechten, zoals de vrijheid van meningsuiting.[4]
De uitspraak is met veel kritiek ontvangen. Zo werd onder andere gezegd dat de uitspraak getuigt van een ‘pricacy-tunnelvisie’ en dat de vrijheid van meningsuiting volledig wordt ingeperkt.[5] Ook wordt het recht om vergeten te worden ‘krankzinnig’ genoemd wanneer het gaat om het verwijderen van verwijzingen naar Wikipedia: ‘je scheurt toch ook geen bladzijden uit de Winkler-Prins?’[6] Als gevolg van de uitspraak van het Hof stroomden de verzoeken bij Google binnen. Tot eind oktober waren er al ruim 150.000 verzoeken binnen gekomen voor 517.000 URL’s. Van deze verzoeken waren bijna 9.500 afkomstig uit Nederland voor 35.000 URL’s.[7]
Toepassing in Nederland
Tussen al die verzoeken zat ook het verzoek van een Nederlandse escortbaas die in 2012 was veroordeeld tot zes jaar cel voor een poging tot het uitlokken van huurmoord. Deze poging was vastgelegd met een verborgen camera en is vervolgens uitgezonden in een televisieprogramma van misdaadverslaggever Peter R. de Vries. De zaak diende ook ter inspiratie voor een misdaadroman, waarin een fictief personage de naam van de eiser droeg. De eiser verzocht Google om de verwijzingen uit zoekresultaten te halen welke zijn naam koppelden aan het misdrijf, het televisieprogramma en het boek.
Het verzoek van de veroordeelde man werd deels ingewilligd door Google, maar een aantal zoekresultaten weigerde ze te verwijderen. In een kort geding voor de rechtbank van Amsterdam probeert de eiser Google alsnog te dwingen tot het weghalen van de overige verwijzingen. Hij grondt zijn eis op het Costeja arrest van het Hof en de Wet bescherming persoonsgegevens, de Nederlandse implementatie van Richtlijn 95/46/EG. De rechtbank Amsterdam overweegt als volgt: ‘[…] Thans heeft eiser de gevolgen van zijn eigen handelen te dragen. Het plegen van een misdrijf heeft nu eenmaal tot gevolg dat men op zeer negatieve wijze in het nieuws kan komen en dit laat ook op het internet – mogelijk zelfs zeer langdurig – zijn sporen na. Het Costeja-arrest beoogt personen niet te beschermen tegen alle negatieve berichten op internet, maar alleen tegen het langdurig ‘achtervolgd worden’ door berichten die ‘irrelevant’, ‘buitensporig’ of ‘onnodig diffamerend’ zijn.’[8]
De rechtbank geeft vervolgens in dezelfde rechtsoverweging aan waarom het in het voorliggende geval niet eenvoudig zal zijn om aan deze criteria te voldoen. Zo vindt de rechter dat de veroordeling voor een ernstig misdrijf zoals het onderhavige en de negatieve publiciteit als gevolg daarvan blijvend relevante informatie over een persoon is. De negatieve kwalificaties die daarbij kunnen voorkomen zullen slechts in zeer uitzonderlijke gevallen buitensporig of onnodig diffamerend zijn. Als voorbeeld noemt de rechter de situatie waarin het gepleegde feit zonder duidelijke aanleiding opnieuw aan de orde wordt gesteld met kennelijk geen ander doel dan de betrokkene te schaden. Een andere mogelijkheid is de situatie waarin niet sprake is van zakelijke berichtgeving over het gepleegde feit, maar sprake is van een scheldpartij
Duidelijk is dat de rechtbank in dit geval niet vindt dat de berichten voldoen aan de eerder genoemde criteria en dat de zoekresultaten dus niet verwijderd hoeven te worden.
Vrijheid van meningsuiting vs. recht op privacy?
Waar het Hof van Justitie de nadruk vooral legde op het recht op privacy, lijkt de Amsterdamse rechtbank meer te kijken vanuit het oogpunt van de vrijheid van meningsuiting en hier ook een zwaarder gewicht aan toe te kennen. Opvallend is dat het Hof van Justitie vrij vage termen als ‘ontoereikend’ en ‘bovenmatig’ gebruikt als criteria om te beoordelen of de zoekresultaten nog noodzakelijk zijn voor de doeleinden waarvoor ze zijn verzameld. De rechtbank lijkt een andere invulling te geven aan de toets en voegt hier zelf meer concrete termen aan toe. Het lijkt er op dat deze uitspraak van de rechtbank Amsterdam een interpretatie vormt van het Costeja arrest waarbij meer nuance wordt aangebracht tussen de vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy. Deze nuance zie ik in beginsel als een positief uitgangspunt. Het recht op privacy is belangrijk en dient beschermd te worden, maar mag niet zo ver reiken dat de vrijheid van meningsuiting wordt verdrongen. Daarentegen lijkt met de uitspraak van de rechtbank het vrijwel onmogelijk voor veroordeelde criminelen om een zoekresultaat verwijderd te zien uit Google. Zoals de rechter terecht opmerkt, dient een veroordeelde crimineel zelf de gevolgen van zijn handelen te dragen, maar het niet verwijderen van de zoekresultaten uit Google is wellicht een dubbele straf. De rechter zal zich bovendien ongetwijfeld laten leiden door de ernst van het gepleegde strafbare feit waardoor, ondanks de meer concrete termen, de rechtszekerheid niet gediend zal worden. Hopelijk zullen uitspraken in de toekomst meer duidelijkheid creëren en wordt het recht om vergeten te worden niet volledig vergeten.
[1] HvJ 13 mei 2014, zaak C-131/12, ECLI:EU:C:2014:317 (Google Spain/Costeja).
[2] Artikel 3(1) bepaalt de werkingssfeer van het de richtlijn. Het begrip ‘verwerking persoonsgegevens’ is nader toegelicht in art 2(b).
[3] Costeja arrest r.o. 93.
[4] Costeja arrest r.o. 85.
[5] http://www.mediareport.nl/persrecht/02062014/google-spain-arrest-is-slecht-nieuws/
[6] http://www.hpdetijd.nl/2014-08-04/waarom-het-recht-om-vergeten-te-worden-krankzinnig/
[7] http://www.google.com/transparencyreport/removals/europeprivacy/?hl=nl.
[8] Rb. Amsterdam 18 september 2014, ECLI 2014:6118, r.o. 4.11.
The post The right to be forgotten appeared first on Bulletineke Justitia.