In het Verenigd Koninkrijk zitten ruim vier en een half duizend gevangenen vast onder een afgeschafte wet. Zij zitten een (soms) levenslange straf uit op basis van ‘The Sentences of Imprisonment for Public Protection’ (hierna IPPS), welke zijn ingevoerd op grond van de Criminal Justice Act in 2005. Deze gevangenen zitten niet allemaal vast voor grote vergrijpen, maar de meesten ook voor relatief kleine misdrijven. Zij verkeren op dit moment in een bijzondere situatie die voor velen onbegrijpelijk wordt geacht. Wat is het verhaal van deze zogenaamde ‘forgotten prisoners’?
Wat zijn de IPP Sentences?
De IPPS zijn in 2005 ingevoerd met de inwerkingtreding van de Criminal Justice Act uit 2003. Het zijn gevangenisstraffen waarvan de uiteindelijke duur niet vooraf wordt bepaald. Het doel van deze IPP straffen was om het aantal levenslange gevangenisstraffen te verminderen, maar om criminelen toch hard aan te pakken. Ze zijn ingevoerd om plegers van misdrijven die een aanzienlijk risico voor de maatschappij vormen, net zo lang vast te houden totdat dit risico is verdwenen. Omdat de ingevoerde bepaling zo ruim was, kon het om een dader gaan die meerdere zwaardere gewelds- of zedenmisdrijven heeft begaan, maar ook om daders van relatief kleinere vergrijpen. Het kon dus voorkomen dat een dader van een eenvoudige mishandeling werd veroordeeld tot een IPP-straf met een minimale duur van twee jaar, maar uiteindelijk na zes naar nog steeds vast zat als gevolg van een negatief oordeel van de zogenaamde ‘Parole Board’. De IPP-straf bevat namelijk, net zoals een reguliere levenslange gevangenisstraf, een bepaalde minimum duur die door de dader sowieso uitgezeten moet worden. Wanneer deze termijn door de dader in de gevangenis is uitgezeten, wordt de zaak voorgelegd aan de ‘Parole Board’. Zij beoordelen of de dader nog risicovol is voor de maatschappij en wanneer dit niet langer het geval is, zal hij worden vrijgelaten.
Er is echter geen minimale duur voor de termijn die de dader sowieso uit dient te zitten. Een gevolg hiervan is dat rechters een relatief korte termijn oplegden aan de dader, maar dat de dader vervolgens na het verstrijken van deze termijn nog lang werden vastgehouden in de gevangenis. Zolang de ‘Parole Board’ immers oordeelde dat de dader een risico vormde voor de samenleving, kon de dader in de gevangenis worden vastgehouden. Omdat veel daders een relatief korte termijn opgelegd kregen, werden er veel aanvragen gedaan bij het ‘Parole Board’ ter beoordeling van de huidige risicofactor. Er kwam veel druk te liggen op dit systeem en hierdoor duurt het vaak erg lang voordat een zaak ter beoordeling komt bij de ‘Parole Board’.
Gevangenen zijn dus niet enkel veroordeeld voor het feit dat zij hebben begaan, maar worden vastgehouden voor de mogelijkheid dat zij in de toekomst nog meer misdrijven zullen begaan. Deze wet lijkt in alle opzichten tegen het rechtvaardigheidsgevoel in te gaan. En zo vond ook het Europees Hof voor de Rechten van de mens (hierna: EHRM).
Het oordeel van het EHRM over de IPP-straffen
Drie gedetineerden wendden zich tot het EHRM met een klacht over hun detentie. Zij klaagden dat de periode na het verstrijken van de opgelegde termijn onwettig was en willekeurig werd beoordeeld. Zij waren van mening dat artikel 5 lid 1 van het Europees Verdrag van de Rechten van de mens (hierna: EVRM) was geschonden.[1] Volgens hen was de periode na het verstrijken van de termijn onwettig, omdat er onvoldoende rekening werd gehouden met de rehabilitatie van gevangenen. Zij benadrukten daarbij dat de behandeling willekeurig was, omdat een gevangene vastgehouden kon worden op basis van enkel een risico-inschatting. Het al dan niet bestaan van een risicofactor was lastig vast te stellen en te bewijzen en dit maakt behandeling in hun ogen willekeurig. Daarnaast werd hen de mogelijkheid om deze risicofactor te doen verminderen niet geboden in bijvoorbeeld de vorm van het volgen van cursussen ter rehabilitatie.[2]
Het hof ging hier in mee. Het opleggen van een IPP-straf was in zekere zin verplicht. Rechters dienden een dergelijke straf op te leggen als er risico bestond dat de dader in de toekomst zich wederom aan een strafbaar feit zou vergrijpen. Een straf van onbepaalde tijd kan in principe onder artikel 5 lid 1 EVRM worden gerechtvaardigd, maar het mag niet leiden tot willekeurige detentie. Vrijheid is immers een fundamenteel belang. In het geval van IPP-wetgeving, wil de overheid de gevangenschap voor onbepaalde tijd rechtvaardigen door middel van de bescherming die aan de maatschappij wordt geboden. Maar ook in deze gevallen moet er rekening worden gehouden met de rehabilitatie van de gevangenen. Zo moet hen de mogelijkheid geboden worden om cursussen te volgen om hen te helpen met het aanpassen van hun gedrag en de mogelijke risico’s aan te pakken. In onderhavige zaak zijn deze mogelijkheden niet geboden aan de gedetineerden in de periode tijdens en na de veroordeelde termijn en hierdoor hadden de gevangenen geen realistische kans om het risico van ongewenst gedrag te verminderen. Juist na het uitzitten van de verplichte termijn, was de behoefte aan toegang tot dergelijke cursussen dringender om het risico van ongewenst gedrag te verminderen en daarmee mogelijk het gevangenschap te beëindigen. De detentie onder de IPP-wet is daarmee volgens het hof onwettig en willekeurig in de zin van artikel 5 lid 1 EVRM. [3]
‘The forgotten prisoners’..
Met deze uitspraak betekende het niet het einde voor de gevangenen onder de IPP-wet. De wet is geschrapt, maar het Ministerie van Justitie heeft aangegeven dat de uitspraak niet betekende dat alle gevangenen onder de IPP-wet vrijgelaten moeten worden. Het ministerie geeft aan de toegang tot cursussen te verbeteren om de rehabilitatie van gevangenen beter te begeleiden.
Ondertussen zitten er nog duizenden gevangenen vast in het Verenigd Koninkrijk die de opgelegde minimum straf hebben uitgezeten, zonder een vastgestelde datum waarop zij worden vrijgelaten. De ‘Parole Board’ zal ooit moeten oordelen dat zij niet langer een risico zijn voor de maatschappij, alvorens zij terug mogen treden in de maatschappij.
[1] De drie gedetineerden deden een beroep op artikel 5 lid 1sub a van het EVRM dat als volgt luidt: Een ieder heeft het recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de navolgende gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure: Indien hij op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter.
[2] EHRM 18 september 2012, 25119/09 (James, Wels and Lee / United Kingdom), r.o. 175-180.
[3] HRM 18 september 2012, 25119/09 (James, Wels and Lee / United Kingdom), r.o. 201-221..
The post ‘The forgotten prisoners’, ben jij ze ook vergeten? appeared first on Bulletineke Justitia.