*Dit is een vervolg op: “Mensenhandel (art. 273f Sr): een uitgebuite bepaling?”
Stelt u zich eens voor dat u getuige bent van een diefstal. Op zichzelf niet zeer schokkend. Maar stelt u zich nu eens voor dat u getuige bent van een diefstal van een televisie en een volle kar met boodschappen gepleegd door twee kinderen van 6 en 9 jaar oud. U zou het maar meemaken dat u een stel kinderen met deze spullen ervandoor ziet gaan, dat is wel iets anders dan snoepjes van de Kruidvat stelen. Waarschijnlijk gaat u er niet van uit dat de kinderen de criminele ‘masterminds’ zijn achter deze actie.[1] Op een later tijdstip blijkt dat het OM de moeder vervolgt voor het medeplegen van diefstal met haar partner.[2] Waarom heeft het OM niet gekozen voor het doen plegen van diefstal? Waren de kinderen niet aan te merken als willoze werktuigen?
Dit waren in ieder geval de eerste vraagtekens die ik plaatste toen deze zaak mij ter ore kwam. Beknopt uiteengezet is de casus als volgt: de verdachten – een vrouw uit Groot-Brittannië en haar partner – namen op 30 oktober 2013 hun twee kinderen mee naar een winkel in Arnhem. De verdachten en de kinderen hebben toen op uiterst efficiënte wijze met elkaar gecommuniceerd. Er vond een zeer intensieve samenwerking plaats, terwijl op het blote oog niet zichtbaar was dat het bekenden van elkaar waren. Eén van de verdachten leidde namelijk een medewerker af en het meisje kon aldus ongemerkt ontsnappen met de boodschappen. Daarna liepen beide kinderen nogmaals de winkel in en namen vrolijk een tv mee naar buiten. Het hele tafereel is op camera vastgelegd en naar aanleiding van de beelden deed de winkeleigenaar aangifte van diefstal.[3]
De voorwaarden van doen plegen
Gezien de omstandigheden leek de casus mij een klaarblijkelijk geval van de deelnemingsvorm ‘doen plegen’. In mijn optiek werd namelijk aan alle voorwaarden van ‘doen plegen’ voldaan:
1. Er is een grondfeit gepleegd, namelijk de diefstal;
2. De straffeloosheid van de onmiddellijke daders ofwel de straffeloosheid van de kinderen die ingezet werden. Hierbij kan beargumenteerd worden dat aan dit vereiste voldaan is omdat de kinderen jonger zijn dan 12 en aldus niet vervolgd kunnen worden.[4] Ik sluit mij volledig aan bij deze gedachtegang omdat kinderen in mijn ogen niet in staat zijn een dergelijk plan te beramen en hen hierdoor materieelrechtelijk – naast formeelrechtelijk ex art. 486 WvSv – deze diefstal niet toegerekend kan worden;
3. De evident aanwezige opzet van de moeder op het inzetten van haar kinderen ter uitvoering van het strafbare feit (opzet op deelneming) en de opzet op het wederrechtelijk onteigenen van de gestolen goederen (grondfeit). Voor diefstal is voorwaardelijk opzet voldoende en hier wordt ruimschoots aan voldaan.[5]
Het Openbaar Ministerie: kiezen tussen medeplegen en doen plegen
Na consultatie van promovenda S. Lestrade[6] ontdekte ik dat het niet zozeer ging om een uitsluiting van ‘doen plegen’ in deze zaak, maar dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) simpelweg gekozen heeft om de verdachte medeplegen van diefstal ten laste te leggen. Waarom het OM gekozen heeft voor een medeplegen-constructie is niet makkelijk te achterhalen. Hoogstwaarschijnlijk speelde de bekendheid van de medeplegen-constructie een rol en de focus die bij deze constructie ligt op de bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar partner. In casu was medeplegen mogelijk makkelijker aan te tonen dan doen plegen. Bij de ‘doen plegen’-constructie ligt de focus meer op de straffeloosheid van de willoze werktuigen.
Het OM vervolgde de moeder niet alleen voor medeplegen van diefstal, maar ook voor mensenhandel. Er kan aldus betoogd worden dat met de kwetsbare positie van de kinderen rekening is gehouden gezien de vervolging voor mensenhandel, maar de vraag blijft of deze kwalificatie wel door de beugel kan. Over de juistheid van de voorgenoemde kwalificatie leest u hier meer.
Mijn keuze: medeplegen of doen plegen?
De uiteindelijke conclusie die in ieder geval getrokken mag worden is dat er in casu geen omstandigheden zijn die vervolging voor een diefstal met ‘doen plegen’-constructie onmogelijk zou maken. Mijns inziens heeft laatstgenoemde constructie de voorkeur gezien de nadruk die aldus op de straffeloosheid van de kinderen gelegd zou worden. Haar kinderen waren immers willoze werktuigen, ongeacht hun eventuele ‘wil’ om te stelen. Toen ik 9 was – laat staan toen ik 6 was -, vond ik het stiekem proeven van een snoepje bij de snoepwinkel al een overweldigend avontuur. Natuurlijk is mijn ervaring niet representatief voor alle kinderen van die leeftijd, maar mijn ervaring dient ter illustratie van mijn ongeloof dat deze kinderen zelf een overeenstemmende wil tot diefstal konden hebben – de feiten van de zaak zelf geven ook geen blijk van het tegendeel. Als je het mij vraagt ligt in deze zaak de kwaadwilligheid bij de ouders en zou diefstal doen plegen een uiterst passende kwalificatie zijn.
[1] Rb. Gelderland, 28 september 2015. ECLI:NL:RBGEL:2015:6045.
[2] Mensenhandel (art. 273f WvSr) en medeplegen van diefstal (art. 47 lid 1 jo. Art. 310 WvSr).
[3] R b. Gelderland, 28 september 2015. ECLI:NL:RBGEL:2015:6045.
[4] J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Kluwer 2012. p. 455.
[5] Art. 47 lid 1 WvSr.
[6] Mr. Drs. S. Lestrade is promovenda en strafrechtdocente aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Haar onderzoek ziet op arbeidsuitbuiting (mensenhandel).
*foto: trenegy.com
The post Een kind kan de was doen, of… een tv stelen? appeared first on Bulletineke Justitia.