Bulletineke Justitia
U bent hier:

Da mihi facto, do tibi ius – Geef mij de feiten en ik geef u het recht

In het vorige artikel heb ik gesproken over de aansprakelijkheid van de Escaperoom in Nijmegen[1]. De man die van de trap viel, wilde vergoeding voor de ziekenhuiskosten en hij vorderen de immateriële schade omdat hij erg geschrokken was. Nu klinkt dit heel apart: je bent bang voor een trap en vordert een vergoeding? De rechter heeft de immateriële schade niet toegekend, het vergoeden van dit soort schade kan namelijk leiden tot commercialisering van verdriet. Er zijn echter situaties waarvan ik mij kan voorstellen dat ze dusdanig ernstig zijn, dat er wel de mogelijkheid moet worden geboden voor vergoeding van geestelijk letsel van derden, zoals een moeder die gedeeltes van het brein van haar eigen kindje op de grond zag liggen. Wat nu als de gebeurtenis zo traumatiserend is dat het inbreuk op je leven maakt? In Nederland is het al mogelijk (onder beperkte omstandigheden) om vergoeding te krijgen voor shockschade. Recent is er (opnieuw) een wetsvoorstel ingediend voor de vergoeding van affectieschade. Wat houden shockschade en affectieschade in en wanneer kun je er een (succesvol) beroep op doen? Met andere woorden: is er ruimte voor verdriet binnen het recht?

Aanloop

Eén van de eerste zaken in deze ontwikkeling is die van Baby Joost.[2] In deze zaak hadden de chirurgen een fout begaan waardoor het kindje ernstig gehandicapt raakte. De ouders konden echter geen schadevergoeding vorderen, omdat niet zij, maar hun baby de partij was in de overeenkomst. Toch kun je als derde wel (immateriële) schade hebben.

Immateriële schadevergoeding is een ander woord voor smartengeld; er is dan geen sprake van vermogensschade, maar toch wordt er verzocht om vergoeding voor het leed. De grondslag voor derden ligt in principe in het limitatieve stelsel van artikel 6:107 en 6:108 BW. Wanneer een derde via dit gesloten systeem geen aanspraak kan maken, zijn er mogelijkheden om de schade te verhalen in het geval dat er rechtstreeks onrechtmatig is gehandeld jegens deze derde; de oogmerkschade en de shockschade vergoeding in artikel 6:106 BW. Ook dit artikel bevat een limitatieve opsomming, maar er is ruimte voor ontwikkeling vooral door het in lid b genoemde “op andere wijze”.

Artikel 106

1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:

Sub a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
Een belangrijke aanloop in de ontwikkeling van schadevergoeding voor derden was het zogenoemde “Oogmerk arrest” waar in casu de man om zijn ex-vrouw te kwetsen hun kind om het leven had gebracht.[3] De Hoge Raad zei hier dat vanwege de bewuste bedoeling iemand te kwetsen het mogelijk is om als derde je te voegen voor aansprakelijkheid.

Nu kan ik het mij voorstellen dat een vrachtwagenchauffeur die een fietser in zijn dode hoek krijgt niet het oogmerk heeft gehad om de ouders of familieleden bewust te kwetsen, voor deze mensen werkt sub a dus niet. Gelukkig heeft sub b een bepaalde terminologie die veel ruimte laat voor ontwikkeling en discussie:

Sub b.  indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaaf of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

Het onderdeel “op andere wijze” kan namelijk op vele manieren worden ingevuld. Eén van deze invullingen is de shockschade door directe confrontatie met het ongeluk. De Hoge Raad heeft hier wel strikte eisen voor gesteld. In dit arrest was de moeder getuige van een ongeval met een taxibusje dat bij het achteruitrijden over het meisje heen was gereden. De moeder die vervolgens geschrokken naar haar dochter rende dacht dat de substantie die er lag braaksel was en pakte haar dochter bij het hoofd vast. Helaas was de schedel opengebarsten en waren het delen van de hersenen van het meisje. Haar hand verdween bij het vastpakken van het hoofdje in de schedel van haar dochter. De moeder is hierdoor zwaar getraumatiseerd en heeft daarom smartengeld gevorderd.[4]

Een gevaarlijk misverstand is hier dat mensen denken dat het toekennen van smartengeld komt omdat het dochtertje is overleden. Dit is onjuist, de grondslag om geld te vorderen heeft betrekking op het psychische letsel dat is voortgekomen uit de manier waarop een derde met het trauma geconfronteerd is, maar niet met het overlijden zelf.

Shockschade

Dit soort schade heet shockschade. Om in aanmerking voor shockschade te komen moet er (naast de  basis vereisten [5]) een rechtstreeks verband zijn tussen de gedraging en het geestelijk letsel van de moeder door deze confrontatie. Daarnaast moet het gaan om geestelijk letsel dat erkend is als ziektebeeld in de psychiatrie zoals PTSS.

In veel jurisprudentie wordt de vordering afgewezen omdat er of geen directe confrontatie is geweest of men niet voldoende kon aantonen dat de symptomen horen bij een erkend ziektebeeld. Toch is ook hier enige versoepeling gekomen zoals in de rechtszaak van 16-12-2015 van de rechtbank in Rotterdam. Deze zaak ging over een man wiens vrouw en kind op de fiets waren aangereden. Het dochtertje overleed ter plaatse en de vrouw was ernstig gewond overgebracht naar het ziekenhuis. Bij aankomst op de plek van het ongeluk heeft de man de bebloede lakens gezien die zijn dochtertje hadden bedekt. Dit wordt gezien als een directe confrontatie en geeft recht op vergoeding, ook al was er niet exact te bepalen welk geestelijk letsel kwam door de confrontatie en welk letsel het gevolg was van overlijden van zijn dochtertje.

In de rechtspraak wordt zelfs gezegd dat directe confrontatie niet nodig zou moeten zijn voor derden met een sterke emotionele band met het slachtoffer. Dit is bijvoorbeeld meegenomen in het oordeel bij een zaak waarin een dochter door wurging om het leven was gekomen en in brand was gestoken. Identificatie was bijna niet meer mogelijk en het trauma was uitgebreid behandeld in de pers. Of de zaak waarin een vrouw door haar huurbaas met een Uzi-pistoolmitrailleur door het hoofd was geschoten. In deze zaak heeft de moeder het hoofd van haar dochter (wat naar haar eigen woorden helemaal los was) vastgehouden en foto’s van het gehavende lichaam in het strafproces gezien. In beide zaken vond de rechtbank dat er voldoende direct confrontatie was.

 

Affectieschade

Schadevergoeding door verdriet van het overlijden voor derden heet affectieschade en heeft in Nederland nog geen wettelijke grondslag. [6] Het Wetsvoorstel Affectieschade werd op 23 maart 2010 door de Eerste Kamer verworpen. Een herkansing is ingediend bij de Tweede Kamer op 16 juli 2015 en is inmiddels in plenaire behandeling.[7] De mogelijkheid voor affectieschade is in twee vormen opgenomen in het wetsvoorstel waaraan verschillende hoogtes van  vergoeding zijn verbonden.

De eerste vorm is de situatie dat een naaste immateriële schade heeft omdat het slachtoffer ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een zoon ernstig gewond raakt bij een auto ongeluk en tijdelijk weer thuis moet komen te wonen. De ouders zouden (volgens dit wetsvoorstel) de veroorzaker van het ongeluk dan aansprakelijk kunnen stellen voor de extra kosten die zij ineens moeten maken.

De tweede vorm is vergoeding voor de immateriële schade die nabestaanden hebben opgelopen als gevolg van het overlijden. [8] Dit kan het geval zijn wanneer de zoon niet ernstig gewond raakt, maar verongelukt en de moeder vervolgens zo bang wordt van het gebruiken van een auto dat zij overal openbaar vervoer voor moet gebruiken en deze kosten wil verhalen. Een probleem naar mijn inziens is de causaliteit: wat wordt nog veroorzaakt door het ongeluk en wat niet? In hoeverre moet je meegaan met het verdriet en waarvan zeg je dat je het niet gaat vergoeden?

De hoogte voor deze vergoeding van beide vormen zal bij AMvB worden vastgesteld waarbij drie factoren van invloed zijn: de persoonlijke relatie tot het slachtoffer, de aard van de normschending en de aard van de kwetsing. Alleen mensen die een zeer nauwe band hebben, krijgen recht op vergoeding van affectieschade volgens dit wetsvoorstel. Nu geldt dit nog niet als grondslag voor immateriële schadevergoeding. Dit betekent dat gevallen waarbij geestelijk letsel niet komt door de directe confrontatie met het ongeval maar door het overlijden van het slachtoffer, niet vergoed worden voor derden.

Conclusie

“Geef mij de feiten en ik geef u het recht” is helaas niet altijd even makkelijk. Zeker niet als de uitspraak anders is dan wij maatschappelijk zouden willen, omdat emoties niet altijd mee kunnen worden genomen in de beoordeling.  Wie kan immers een prijskaartje hangen aan verdriet? Het is mijn inziens daarom begrijpelijk dat de juridische wereld terughoudend is. Vanuit het perspectief van de nabestaanden kan ik begrijpen hoe frustrerend het is dat je moet voldoen aan een bepaald niveau van mentale beschadiging wil je voor vergoeding in aanmerking komen. Je verdriet is niet minder erg.

Aan de andere kant is het niet de bedoeling om overal geld voor te krijgen, zoals de man van de Escaperoom probeerde. Het lastige punt is naar mijn idee dat, als het wetsvoorstel affectieschade wordt goedgekeurd, het moeilijk is om te bepalen in hoeverre het geestelijk letsel is ontstaan door confrontatie en dus in aanmerking komt voor shockschade of door verdriet en dus de grondslag affectieschade moet hebben. De Hoge Raad laat tot dusver de mogelijkheid zien voor derden om vergoeding te krijgen via een soepele invulling van het “op andere wijze” in sub b, maar is vervolgens erg strikt in de vereisten die verbonden zijn aan shockschade. Als het aankomt op affectieschade is men inmiddels al ruim tien jaar bezig met het vormen van een wetsvoorstel dat wordt goedgekeurd en we moeten zien of het huidige voorstel wel door de Eerste Kamer komt.

Langzaamaan begint er ruimte te komen voor verdriet binnen het rechtsstelsel, maar voor iedere centimeter moet heel hard geknokt worden terwijl de lijst met jurisprudentie in het strafproces met meters per dag groeit.

[1] http://www.bjnijmegen.nl/faculteit/escaperoom-gehaald-toch-prijs/.

[2] ECLI:NL:HR:2000:AA7041

[3] ECLI:NL:HR:2001:AB2775

[4] HR 22 februari 2002(Kindertaxi-arrest), ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002, 240 m. nt. J.B.M. Vranken

[5] (1) Schending van een verkeer- of veiligheidsnorm; (2) waardoor iemand wordt gedood of gekwetst; (3) het plegen van een onrechtmatige daad.

[6] H.J. den Hollander, Affectie, shock en geld, TVP 2002, nr. 2, p. 35-36.

[7] De plenaire behandeling is gestart op 20-04-2017, mogelijke ontwikkelingen na publicatie van dit artikel zijn niet opgenomen.

[8] Memorie van toelichting, Aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van schade door letsel en overlijden te verruimen, p. 7.

The post Da mihi facto, do tibi ius – Geef mij de feiten en ik geef u het recht appeared first on Bulletineke Justitia.