Bulletineke Justitia
U bent hier:

Verduurzaming: het bestuur van een vennootschap kan het maar beter serieus nemen

Al enkele jaren komt het thema ‘duurzaamheid’ veelvuldig aan bod in het nieuws. Verduurzamen is een hot topic en er wordt verwacht dat zowel particulieren als bedrijven hier hun steentje aan bijdragen. 

Echter, of bedrijven daar daadwerkelijk aan meedoen is nog maar de vraag. Zo blijkt dat het behalen van milieudoelen van een vennootschap verantwoordelijk is voor nog geen 8% van de totale vergoeding van CEO’s van beursgenoteerde bedrijven in Nederland. Dat is niet bijster veel, zeker niet wanneer 80% van de beloning van de CEO’s gebaseerd is op het behalen van financiële doelen.[1] Maar moeten verduurzaming en milieu wettelijk gezien eigenlijk wel door het bestuur in acht worden genomen? En, nog belangrijker: wat zijn de (financiële) sancties wanneer het bestuur deze thema’s niet meeneemt in zijn strategie?

De taak van het bestuur

Vooropgesteld dient te worden dat het bestuur op grond van de wet belast is met het besturen van de vennootschap.[2] Bij de vervulling van deze taak dient het bestuur zich te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen.[3] So far, so good. De sanctie van het niet naar behoren vervullen van de taak – het is immers niet alleen een bevoegdheid, maar zeker ook een verplichting – is bestuurdersaansprakelijkheid jegens de vennootschap uit hoofde van art. 2:9 Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’).[4] Daarnaast dient de Corporate Governance Code (hierna: ‘CGC’) in acht te worden genomen, in zoverre dat het ‘pas toe of leg uit’-principe hier geldt.[5] Dit houdt in dat het bestuur kan kiezen: óf de bepalingen uit de CGC worden toegepast, óf er wordt gemotiveerd uiteengezet waarom één of meer bepalingen niet toegepast worden. Deze motivatie dient aan een aantal eisen te voldoen: 

(i) de wijze waarop de vennootschap is afgeweken van het principe of de best practice-bepaling; 

(ii) de redenen voor afwijking;

(iii) indien de afwijking tijdelijk is en langer dan één boekjaar duurt, wordt aangegeven wanneer de vennootschap voornemens is het principe of de best practice-bepaling weer na te leven; en

(iv) in voorkomend geval, een beschrijving van de alternatieve maatregel die is genomen en een uiteenzetting hoe de maatregel de doelstelling van het principe respectievelijk de best practice-bepaling bereikt, of een verduidelijking hoe de maatregel bijdraagt tot een goede corporate governance van de vennootschap.

Het is dus absoluut niet eenvoudig om op de juiste manier af te wijken van de CGC. Maar is er een bepaling ten aanzien van duurzaamheid in de Code opgenomen?

Lange termijn waardecreatie

Principe 1.1 van de CGC ziet op lange termijn waardecreatie. Het bestuur is verantwoordelijk voor de continuïteit van de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen en zorgt voor een strategie die deze continuïteit zo goed mogelijk dient. Interessant wordt het bij principe 1.1.1, onder V en VI. Bij het vormgeven van de strategie dient het bestuur de belangen van stakeholders (iedereen die belang heeft bij het functioneren van de organisatie) mee te nemen (V). Er dient dus verder gekeken te worden dan de shareholdersbelangen – die immers vaak monetair van aard zullen zijn – waardoor er ruimte is om ook andere belangen mee te laten spelen bij het maken van een strategie. 

Dat deze ruimte er is, wordt onder VI nogmaals bevestigd. Principe 1.1.1 onder VI stelt namelijk dat tevens meegenomen dienen te worden “andere voor de vennootschap en de met haar verbonden onderneming relevante aspecten van ondernemen, zoals milieu, sociale en personeelsaangelegenheden, de keten waarin de onderneming opereert, eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping.” Dit is gezien de formulering een niet-limitatieve opsomming, waardoor er nog veel meer ‘relevante aspecten van ondernemen’ bedacht kunnen worden die onder dit beginsel kunnen vallen. Wel wordt het milieu expliciet benoemd, waardoor het geen gekke gedachte is dat ‘duurzaamheid’ ook een plek kan krijgen in de strategie van de vennootschap. 

Het bestuur kan ‘duurzaamheid’ dus wel degelijk rekenen tot haar takenpakket. Het thema is in het belang van de onderneming, nu de consument tegenwoordig immers genadeloos kan zijn als een bedrijf niet met de tijd meegaat – met alle (financiële) gevolgen van dien. Hierdoor zou het wellicht zelfs gezien kunnen worden als een aangelegenheid die aan de wet ontleend kan worden. Duidelijker staat het echter in de CGC, nu hier zaken als het milieu expliciet genoemd worden als punten die in acht genomen dienen te worden bij het bepalen van een strategie. Verduurzaming kan daarmee anno 2022 zéker als een taak van het bestuur aangemerkt worden. 

Wat als het bestuur niet wil?

Nu er blijkens het eerder aangehaalde onderzoek slechts 8% van de bonus van bestuurders bepaald wordt door duurzaamheid, kan de vraag opkomen wat een bestuurder te vrezen heeft. 8% op een geheel salaris, waarbij 80% te verdienen valt door het behalen van financiële doelen, is een druppel op een gloeiende plaat. De financiële doelen halen is in elk geval gemiddeld genomen een stuk lucratiever. Wat als de monetaire prikkel prevaleert? Er is ten aanzien van de CGC sprake van een vorm van zelfregulatie, want de vennootschap en aandeelhouders dienen er zelf toezicht op te houden dat de CGC nageleefd wordt. Doet het bestuur dit niet, dan bestaat het risico dat de aandeelhouders of de Raad van Commissarissen maatregelen zullen treffen. Hierbij valt te denken aan het aanhangig maken van een enquêteprocedure (art. 2:344 e.v. BW) of jaarrekeningprocedure (art. 2:447 e.v. BW), of het onthouden van decharge aan de bestuurders.[6] Deze rechtsmiddelen staan ook open indien het bestuur zijn taak verwaarloosd. Bij het verwaarlozen van de bestuurstaak komt echter óók een ander artikel uit Boek 2 BW om de hoek kijken. Indien het bestuur er een zooitje van heeft gemaakt, kan de vennootschap – in de regel met nieuwe bestuurders, aangezien de slecht meewerkende bestuurders meestal ontslagen zullen worden – de (oud-)bestuurders aansprakelijk stellen op grond van art. 2:9 BW. Veroordeling op grond van dit artikel kan ertoe leiden dat de bestuurders privé aansprakelijk zijn voor de door de vennootschap geleden schade. Nu ook de stakeholders duurzaamheid van groot belang achten, kan het omzetverlies door het niet meegaan met de tijd – mits aangetoond kan worden dat dit verlies ook daadwerkelijk is geleden – dus grote financiële gevolgen hebben voor de bestuurders. 

Tot slot

Om antwoord te geven op de vraag die in de inleiding is gesteld: verduurzaming dient wel degelijk door het bestuur in acht genomen te worden. Doet het bestuur dit niet, dan dreigen er sancties vanuit de vennootschap of vanuit de maatschappij. Dit laatste zal vooral terug te zien zijn in een verslechterd bedrijfsresultaat, een negatieve reputatie en een afgebrokkeld imago. Een ander argument voor het bestuur om duurzaamheid op te nemen in de strategie is dat het nooit kwaad kan om de vennootschap klaar te stomen voor de toekomst. En duurzaamheid, dat is iets wat in de toekomst nog wel eens een grotere rol kan gaan spelen dan het nu al doet. Dus, besturen: betrek die duurzaamheid in de strategie!


[1] https://www.volkskrant.nl/economie/beloningsbeleid-zet-nederlandse-ceo-s-amper-aan-tot-verduurzaming~b0da21f3/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.nl%2F

[2] Zie: art. 2:129 BW voor de Naamloze Vennootschap (NV) en art. 2:238 BW voor de Besloten Vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BV).

[3] Zie o.a.: art. 2:129 lid 5 en 238 lid 5 BW.

[4] GS Rechtspersonen, art. 2:129 BW, aant. 2.2.

[5] De Nederlandse Corporate Governance Code, december 2016, p. 11. 

[6] Asser/Van Olffen & Rensen 2-IIa 2019/37.

The post <strong>Verduurzaming: het bestuur van een vennootschap kan het maar beter serieus nemen</strong> appeared first on Bulletineke Justitia.