Om op te kunnen komen tegen een besluit van een bestuursorgaan dient men belanghebbende te zijn in de zin van art. 1:2 Awb. Als algemeen uitgangspunt geldt dat de belanghebbende in beginsel degene is die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een besluit. In 2016 heeft de Afdeling de correctie ‘gevolgen van enige betekenis’ geformuleerd op dit uitgangspunt voor omgevingszaken.[1] Aanleiding om tot deze correctie te komen was een zaak waarbij een appellant protesteerde tegen een vergunning voor een festival omdat hij vreesde voor geluidsoverlast. Zowel de rechtbank als de Afdeling kwalificeerde appellant niet als belanghebbende, omdat de appellant vijf kilometer van het festivalterrein vandaan woonde en daarmee naar objectieve maatstaven geen gevolgen van enige betekenis zou kunnen ervaren. Het gevolg van deze uitspraak voor de rechtspraktijk is dat betrokkenen die verwaarloosbare gevolgen van een besluit ondervinden buiten het geding worden gehouden. Hoewel dit gevolg positief is voor de voortvarendheid van de procedure, kan afgevraagd worden hoe er met randgevallen om gegaan wordt. Op 10 maart 2021 heeft de Afdeling bepaald dat in geval van twijfel over de aanwezigheid van gevolgen van enige betekenis, de rechtszoekende het voordeel van de twijfel krijgt. Deze uitspraak biedt een mooie gelegenheid om het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ nader onder de loep te nemen.
De correctie ‘gevolgen van enige betekenis’ houdt in dat het persoonlijke belang ontbreekt indien objectief vast te stellen gevolgen van de activiteit waar het besluit op ziet aanwezig zijn, maar deze van geringe betekenis zijn.[2] Er wordt gekeken naar de afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (zoals geur, geluid, licht en dergelijke) van de activiteit die het besluit toelaat. De Afdeling voegt hier aan toe dat de factoren in onderlinge samenhang bekeken moeten worden.
Hoewel deze correctie een zinvolle filterwerking heeft, is er ook kritiek gekomen op de toepassing ervan. Een voorbeeld hiervan is een uitspraak uit 2020 waarin betrokkene 1,4 km van een mestopslag woont en geuroverlast ervaart.[3] De Afdeling oordeelde dat niet uitgesloten was dat betrokkene overlast ervaarde, maar dat de betrokkene toch niet aangemerkt kon worden als belanghebbende omdat er geen sprake was van ernstige hinder en daarmee geen gevolgen van enige betekenis. Grit belicht in haar noot bij deze uitspraak dat middels deze toepassing er eigenlijk een bewijslast op appellanten wordt gelegd om aan te tonen dat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden. Deze wijze past volgens haar dan ook niet bij het huidige bestuursrecht dat zich kenmerkt door laagdrempelige toegang tot de rechter.
In een recente uitspraak past de Afdeling de correctie minder strikt toe.[4] In de zaak gaat het over een omgevingsvergunning ter realisatie van een zonnepark op een golfbaan. Eigenaren van naburige recreatiewoningen komen in rechte op tegen deze vergunning. In de uitspraak noemt de Afdeling dat er twijfel bestaat over de vraag of de eigenaren met direct zicht op het zonnepark gevolgen van enige betekenis ondervinden, en het voordeel van de twijfel moeten krijgen. De Afdeling geeft onder andere als reden voor deze beslissing dat het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ een correctie is op het uitgangspunt dat degene die rechtstreekse feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toelaat, belanghebbende is bij dat besluit.
Door deze twijfel ten gunste van de betrokkene uit te laten vallen, lijkt de Afdeling de gegeven kritiek ter harte te nemen. Middels deze uitspraak wordt voorkomen dat er een hoge bewijslast opgelegd wordt aan de betrokkene en er mogelijk al een inhoudelijke beoordeling plaatsvindt. Mijns inziens is dit een wenselijke ontwikkeling die aansluit bij het karakter van het bestuursrecht, waarin toegang tot de rechter laagdrempelig dient te zijn. Met deze uitspraak lijkt de Afdeling een te strikte toepassing van de correctie te willen voorkomen door randgevallen het voordeel van de twijfel te geven. Nu de beoordeling van ‘gevolgen van enige betekenis’ een erg casuïstische toets is, wacht ik met belangstelling af of bestuursrechters deze escape ook daadwerkelijk zullen gebruiken om randgevallen toe te laten tot het geding.
[1]ABRvS 13 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737.
[2]ABRvS 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2217.
[3]ABRvS 15 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1077, m.nt. E.E. Grit.
[4]ABRvS 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499.
The post Bij twijfel is betrokkene belanghebbende appeared first on Bulletineke Justitia.