De rechter en politieke kwesties: over het beruchte Urgenda klimaatvonnis

In 2015 wees de rechtbank Den Haag het beruchte Urgenda vonnis. Gelijk zorgde dit voor veel ophef. Gaat de rechter hiermee niet op de stoel van de wetgever zitten? Veel juristen hadden dan ook ernstige kritiek op dit vonnis. De rechtsstaat zou zelfs ‘op zijn kop zijn gezet’.[1] Het volgende was namelijk aan de hand: de duurzaamheidsorganisatie Urgenda eiste van de staat dat in 2020 de CO2 uitstoot verminderd moest zijn met 40%, in plaats van de in de EU afgesproken 20%. De rechtbank kwam uiteindelijk tot het oordeel dat dit 25% moest zijn, aangezien dit hoogst wenselijk is volgens internationale klimaatwetenschappers.[2] De rechtbank gaf hiermee een bevel aan de staat met treffende maatregelen te komen. De verbazing was, gezien de kritiek destijds, dan ook groot toen vorige maand het Hof het vonnis uit 2015 bevestigde. De staat overwoog dan ook direct in cassatie te gaan om de principiële reden dat de rechter op de stoel van de wetgever zou zitten. Heeft de rechter wel de juiste keuze gemaakt door over zo’n politieke kwestie te oordelen?

 

Hoe zit het oordeel juridisch in elkaar?

Het Hof bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de staat de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW schendt door na te laten met wetgeving te komen om CO2 uitstoot te reduceren. De rechtbank deed dit via de weg van de Kelderluik-criteria, oftewel de gevaarzettingstheorie. Het Hof ging echter nog verder door artikelen van het EVRM rechtstreeks toe te passen. Het recht op leven (art. 2) en het recht op eerbiediging van het gezinsleven (art. 8) impliceren volgens het Hof namelijk een positieve verplichting voor de staat om klimaatverandering tegen te gaan. Door dit niet goed genoeg te doen levert volgens het Hof het nalaten met geschikte wetgeving te komen een schending van deze twee artikelen op. Je kunt je echter afvragen of zoiets algemeens wel onder de reikwijdte van deze artikelen valt. We weten allemaal hoe belangrijk het is klimaatverandering tegen te gaan, maar is er echt sprake van een acuut gevaar waardoor de overheid de zorgplicht schendt? Los van deze vraag zit het Hof naar mijn mening vooral om principiële redenen fout.

Jurisprudentie over politieke kwesties

Om te kijken of de rechter überhaupt wel tot een oordeel had mogen komen, is het belangrijk om eerst naar wat jurisprudentie te kijken over (enigszins) soortgelijke gevallen. De Urgenda uitspraak is niet bepaald in lijn met eerdere rechtspraak in Nederland over politieke kwesties. Het welbekende Waterpakt arrest[3] geeft het eerste belangrijke aanknopingspunt. In dit arrest bepaalde de Hoge Raad namelijk dat de rechter de wetgever geen bevel tot wetgeving mag geven aangezien de trias politica en het grondwettelijk stelsel dit verbieden. Daarmee valt ook het Tegelen arrest[4] te verenigen. In dit arrest ging het over de vraag of de rechter mag oordelen of procedurevoorschriften in acht zijn genomen tijdens het wetgevingsproces. Het antwoord op deze vraag was ontkennend. Door een oordeel te geven over de procedurevoorschriften zou de rechter ook ingrijpen in het wetgevingsproces. Aangezien de wetgever hiertoe exclusief bevoegd is, zou dit ook niet rijmen met de trias politica.

Een recente uitspraak waarin deze klassieke rechtspraak wordt bevestigd is de zogenoemde Baudet zaak.[5] Baudet en zijn Forum voor Democratie vonden dat zij onrechtmatig werden behandeld door de staat omdat zij naliet na de uitslag van het Oekraïneverdrag-referendum de goedkeuringswet in te trekken of in werking te laten treden. Hoewel er geen bevel tot wetgeving werd geëist om onder Waterpakt uit te kunnen komen, wees de rechter de vordering alsnog af. Door een oordeel te geven over de (on)rechtmatigheid van het wetgevingsproces zou de rechter het wetgevingsproces alsnog ‘sturen althans beïnvloeden’. Aan een inhoudelijk oordeel kwam de rechter verder dus niet toe.

Ook in een recente rechtszaak waarin stichting Meer Democratie onder meer vroeg te verbieden dat de intrekkingswet voor de wet raadgevend referendum niet referendabel zou zijn weigerde de rechter een inhoudelijk oordeel te geven. De rechtbank stelde: ‘De vraag of, wanneer en in welke vorm een wet tot stand zal komen, moet worden beantwoord op grond van politieke besluitvorming en afweging van de daarbij betrokken belangen’.[6] Het standpunt van de rechters in deze zaken lijken sterk te zijn gebaseerd op de Amerikaanse political question doctrine. Hier zal ik later nog op terugkomen.

Verhouding met de Urgenda rechtspraak

Bovenstaande standpunten van de rechters lijken bijna haaks te staan op de Urgenda uitspraak. In de Urgenda-zaak (rechtbank) redeneerde de rechter dat hij bevoegd was te oordelen omdat een rechter zich volgens hem ‘los van iedere politieke agenda dient te beperken tot zijn domein, de toepassing van het recht.’[7] Dit betekent dus dat de rechter altijd bevoegd is als hij zich beperkt tot zuivere rechtsvragen, en hij zo geen (beschermd) politiek gebied betreedt.[8]  Het Hof redeneert verder[9] dat er geen letterlijk bevel tot wetgeving wordt geëist omdat het de staat vrij is in te vullen hoe zij de CO2-uitstoot tegen zal gaan. Ook zou het mogelijk zijn dit tot stand te brengen op meer manieren dan formele of materiële wetgeving. Dit argument lijkt mij niet sterk genoeg om onder het hele trias politica probleem uit te komen. Er zullen toch wetten moeten worden gewijzigd waardoor er indirect toch een bevel tot wetgeving wordt gegeven. Daarbij zie ik ook geen principieel verschil tussen een specifiek bevel tot wetgeving en een algemeen bevel tot wetgeving.

In de Baudet-zaak oordeelde de rechter juist dat hij een politiek gebied betrad, en daarom niet inhoudelijk mocht oordelen. Door te stellen dat een rechter altijd bevoegd is te oordelen indien het een zuivere rechtsvraag betreft, acht hij zich naar mijn mening bijna altijd bevoegd. Door handig te formuleren valt van bijna elke politieke vraag immers wel een zuivere rechtsvraag te maken. In het geval een handeling of besluit een overwegend politiek karakter heeft, heeft dit voorrang boven een juridische norm waaraan getoetst zou kunnen worden, zo betoogt Bovend’eert.[10] Het is in dat geval dus aan de politiek om erover te beslissen en niet aan de rechter, zelfs al is er sprake van een zuivere rechtsvraag. Hier sluit ik me volledig bij aan.

Political question doctrine

Maar hoe valt nou te bepalen of de rechter een politiek gebied betreedt? Het antwoord vinden we wellicht in de Amerikaanse political question-doctrine. Dit is een manier voor de rechter om zijn positie tot de wetgever te bepalen, en daarom soms van inhoudelijke beoordeling af zou moeten zien.[11] In het welbekende Marbury v. Madison arrest werd er voor het eerst aanzet gegeven voor deze doctrine.[12] Het hof stelde: ‘Questions, in their nature political or which are, by the Constitution and laws, submitted to the Executive, can never be made in this court.’[13] Pas veel later, in 1962, werd invulling gegeven aan deze doctrine. Het Baker v. Carr arrest gaf de criteria waarmee de rechter moest oordelen of er sprake zou zijn van een political question. Volgens van der Hulle zijn deze zes criteria die het hof gaf samen te vatten in 3 factoren: (1) het onderwerp van het geschil is opgedragen aan een andere staatsmacht, (2) er is niet genoeg bekend om het geschil te kunnen beslechten en (3) een inhoudelijke beoordeling zou beslissingen van andere staatsmachten kunnen doorkruisen.[14] Opgemerkt dient te worden dat dit alternatieve criteria zijn, de rechter kan dus op een van de bovenstaande criteria beoordelen dat er sprake is van een political question. Als we deze criteria toepassen op de Urgenda zaak lijkt het vrij duidelijk dat hier sprake is van een political question. Het treffen van maatregelen en zorgen voor passende wetgeving is namelijk een taak die is opgedragen aan de wetgevende en uitvoerende macht. Daarnaast doorkruist een inhoudelijke beoordeling uiteraard een beslissing van de andere staatsmacht, namelijk de eerdere besluiten over het reduceren van CO2-uitstoot. Dat er volgens de theorie hier sprake is van een political question moge dus duidelijk zijn.

Het gevaar van deze uitspraak

Naar mijn mening kleeft er aan deze uitspraak zowel een principieel als een praktisch bezwaar. Dat de rechter een politiek gebied betreedt en daarmee op de stoel van de wetgever gaat zitten, ook al betoogt het Hof van niet, doet flinke afbreuk aan de rechtsstaat. Natuurlijk dient de rechter de wetgever af en toe te kunnen corrigeren in het kader van de checks and balances en is het belangrijk dat mensenrechten worden beschermd, maar deze afweging moet wel gebeuren voor een individueel geval. Door de wetgever te dwingen extra maatregelen te treffen die de hele samenleving raken is er allesbehalve sprake van een individueel geval en wordt er in feite dus gewoon een politieke beslissing genomen.

Naast het principiële argument dat er afbreuk wordt gedaan aan de rechtsstaat, is het ook de vraag wat deze uitspraak betekent voor toekomstige rechtszaken. Is hierdoor de weg geopend voor allerlei belangenorganisaties maatregelen af te dwingen via de rechter in het kader van het beschermen van mensenrechten? Is het nu bijvoorbeeld ook mogelijk de overheid te dwingen maatregelen te nemen tegen de tabaksindustrie? Volgens het handvest van de EU dient de overheid namelijk een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid te waarborgen. Internationaal heeft het in ieder geval we ervoor gezorgd dat er verschillende rechtszaken zijn gestart in het kader van de klimaatverandering. Het lijkt me onwenselijk dat de rechter belast wordt met allemaal politieke vragen, gezien de rechtspraak in Nederland al overbelast is. Dit staat dan nog los van het feit dat het überhaupt onwenselijk is dat de rechter oordeelt over politieke kwesties.

Slot

Met dit stuk wil ik helemaal niet zeggen dat de gevolgen van de uitspraken, namelijk dat de staat zich meer bezig moet gaan houden met het verminderen van de CO2-uitstoot, slecht zijn. Wel dat de manier waaròp helemaal verkeerd is. De rechter had in eerste aanleg al zijn handen van deze zaak af moeten houden, zoals rechters in recentelijke rechtszaken van bijv. Baudet en Meer Democratie wel deden door geen inhoudelijk oordeel te geven. Er was duidelijk sprake van een politieke kwestie, zeker in het licht van de Amerikaans political question doctrine. Rechters die zich met politieke zaken gaan inmengen lijken mij gezien de scheiding der machten in een rechtsstaat zeer onwenselijk. De argumenten die het de rechtbank en het Hof geven om onder de machtenscheiding uit te komen snijden naar mijn mening niet veel hout. Uitspraken als deze zorgen bijvoorbeeld maar voor hoop bij allerlei belangenorganisaties om ook maar eens via de rechter te proberen maatregelen van de staat te eisen. De wetgever in onze democratische rechtsstaat lijkt me goed genoeg om zelf over deze maatregelen te kunnen denken. Kortom: staat, ga alsjeblieft in cassatie om de Hoge Raad de kans te geven zich uit te spreken over de verhouding tussen de rechter en wetgever, zodat uitspraken als deze in de toekomst voorkomen kunnen worden.

 

 

[1] L. Bergkamp, ‘Het Haagse klimaatvonnis. Rechterlijke onbevoegdheid en de negatie van het causaliteitsvereiste’, NJB 2015, afl. 33, p. 2278-2288.

[2] R.J.B. Schutgens, ‘Urgenda en de trias. Enkele staatsrechtelijke kanttekeningen bij het geruchtmakende klimaatvonnis van de Haagse rechter’, NJB 2015, afl. 33, p. 1675-1782.

[3] HR 21 maart 2003, ECLI:PHR:2003:AE8462.

[4] HR 19 november 1999, ECLI:HR:1999:AA1056.

[5] Rechtbank Den Haag 12 april 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:3667.

[6] Rechtbank Den Haag 4 juli 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:7888.

[7] Rb. Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1745, r.o. 4.95.

[8] Hof Arnhem-Leeuwarden 23 mei 2017, ECLI:GHARL:2017:4366.

[9] Zie r.o. 68

[10] P.P.T. Bovend’Eert, ‘Political questions in de polder’, De burgerlijke rechter in het publiekrecht 2015/II.a.7.4.

[11] R. van der Hulle, ‘Het vonnis van de Haagse rechtbank over het Oekraïne-referendum. In het licht van de Amerikaanse political question-doctrine’, NJB 2017, afl. 32, p. 2312-2319.

[12] M.F.J.M. de Werd, ‘De constitutionele taak van de rechter’ in: P.P.T. Bovend’eert e.a. (red.), Grenzen aan rechtspraak? Political question, acte de gouvernement en rechterlijk interventionisme: staatsrechtconferentie 2004, Radboud Universiteit Nijmegen, Deventer: Kluwer 2004.

[13] U.S. Supreme court,  1803, Marbury v. Madison, 5 U.S. 137 (online: www.supreme.justitia.com).

[14] Van der hulle, NJB 2017, p. 2316, gebaseerd op: U.S. Supreme court, 1962, Baker v. Carr, 369 U.S. 186 (online: www.supreme.justitia.com).

Reageer op dit bericht

Uw browser is niet meer van deze tijd!

Update uw browser om optimaal van deze website (en vele anderen) te genieten Nu updaten!

×